Interview Holland-SF

Dit interview verscheen origineel in Holland SF nummer 4, jaargang 46

Je schrijft erg veel, wanneer je tijd hebt om te schrijven, en erg divers. Je hebt met je korte verhalen al diverse prijzen gewonnen, van de KKA voor beste sf-verhaal tot de literatuurprijs van het Cultureel Festival Baarn: een alleskunner. Je moet dus wel heel bewust hebben gekozen om je eerste grote werk een fantasycyclus te laten worden. Waarom?

Misschien niet het antwoord dat je verwacht, maar ik had gewoon zin om het Grote Nederlandse Fantasy Epos te schrijven. Nou ja, niet helemaal. Dat kwam later pas.

Zoals je weet begon ik eind 2008 weer productie te draaien toen Wonderwaan een aflevering met reisverhalen deed. Ik merkte toen dat het schrijven me eigenlijk weer heel goed afging, beter dan ooit tevoren. Meer levenservaring, veel geleerd, alles heeft natuurlijk zijn invloed.

In de maanden die volgden kreeg ik nog eens een hoeveelheid levenservaring over me heen zoals maar weinig mensen die meemaken en dat zorgde ervoor dat mijn schrijven even op de achtergrond raakte. Ik hervond mijn balans eind 2011 en toen wist ik dat ik toe was aan mijn eerste boek.

Er was een beslissingsmoment waarop ik moest kiezen tussen hardcore science fiction, weird cyberpunk of dark, epic fantasy. Dat laatste had ik al flink ontwikkeld en de plotlijnen en verhaalelementen waren goed uitgewerkt. Dus uiteindelijk viel mijn keus daarop, ook omdat mijn ‘fantasyproductie’ beduidend hoger ligt dan bij de andere genres, ik hoef er gewoon minder bij na te denken. Een productie van 3000-5000 woorden per dag voor fantasy is bij mij vrij normaal.

Recensenten hebben al aangekaart dat je in de Cranborn-boeken een breed filmdoek hanteert: veel personen, veel locaties, en erg doordacht zodat stukjes soms (meer dan?) een boek na introductie op hun plaats vallen. Weet je al hoe de kronieken zullen aflopen?

Er is een uitgeschreven, grote lijn voor de reeks. Dat is de lijn die ik per boek oppak en volg en die me tijdens het schrijven telkens terugtrekt naar het plot en me op het rechte pad houdt. Ik vermijd dan ook angstvallig de valkuilen waar veel auteurs van grote fantasyreeksen inlopen. Ik ga niet ineens ellenlange beschrijvingen van de jurken van de vlechtfrunnikende hoofdpersonen geven of zoveel karakters introduceren dat de voortgang van het verhaal tot een slakkengang wordt gereduceerd (ja, ik heb het hier over Robert Jordan en George R.R. Martin.)

Omdat ik die grote lijn volg, weet ik ook wanneer het tijd is om de puzzelstukjes op hun plek te laten vallen. Er zitten heel veel lagen verweven in de boeken en wie de tijd neemt eens ‘om zich heen te kijken’, die zal zien dat er veel geschiedenis en folklore in de boeken zit. Om het nog wat erger te maken heb ik voor de printboeken van Verschijnsel nog extra verhalen geschreven die zo’n stuk geschiedenis vertellen en die een nieuw perspectief op de gebeurtenissen geven. Ik waarschuw ook expliciet in de boeken dat deze verhalen je perspectief op het boek zullen veranderen, want dat doen ze.

De grote lijn vertelt ook hoe het boek afloopt. Gelukkig heb ik daar een hoop vrijheid in, want veel van de wereld van Cranborn ligt nog open. In de tussentijd verhaal ik in hoog tempo de gebeurtenissen die langs de grote lijn liggen. Het is immers een tijd van oorlog en helden en magie en achterbakse kuiperijen en fluisteringen in het donker, zonde daar een moment van te missen. Daarom kies ik heel bewust voor korte hoofdstukken die telkens een fragment van de grote lijn laten zien en die de lezer zelf een groot stuk van de tussenliggende tijd laten invullen.

De laatste regel van het laatste boek weet ik overigens al. En de laatste regel van het extra verhaal dat in dat boek komt, weet ik ook al. Ik kan me nu al verheugen op een heleboel ‘wtf?’ momenten die de lezers daarvan ongetwijfeld gaan beleven…

Mij valt op hoe divers de verschillende hoofdstukken zijn: ironische humor met een basilisk, intense realistisch uitgevochten veldslagen met een flinke portie strategie, bravoure van swashbucklers, duistere psychologische horror. Breng je zo de lezer niet uit z’n evenwicht?

Ik hoop juist de lezer uit z’n evenwicht te brengen. Ik ben een verhalenverteller en het leven kent vele verhalen in vele vormen. Juist de variëteiten in verhaalstijl en vorm maken denk ik dat de boeken beter aansluiten bij de belevingswereld van mijn lezers. Maar goed, da’s mijn mening. Ik denk dat die mix van verschillende stijlen en serieuze en minder serieuze stukken de boeken juist heel plezierig leesbaar maken. Er zullen stukken zijn die sommigen niet bevallen en anderen weer wel. Dat wil overigens niet zeggen dat ik probeer voor ‘iedereen’ te schrijven, want dat kan gewoon niet, maar als lezer zal er altijd wel een hoofdstuk zijn waarin je wordt meegevoerd en waarin je kunt meeleven met de hoofdpersonen en juist die klik probeer ik mijn lezers te bieden.

Je zet de lezer ook graag op het verkeerde been, of vergis ik me daarin?

Mijn boeken gaan over mensen en mensen kunnen je verrassen. En ik probeer toch ook wel een boodschap in de boeken te leggen: niet alles is wat het lijkt… Dus ja, lezers kunnen wel eens een ‘huh?’ moment beleven als ze een gebeurtenis of activiteit zien waarvan ze aanvankelijk dachten dat die niet thuishoorde bij een bepaald karakter. Ik geloof nu eenmaal niet in de stereotype moordenaar, huurling en jager. Ze lijken het misschien wel te zijn, maar er zit vast meer achter. En zo geldt dat voor alle karakters in mijn boeken.

Fantasy gaat traditioneel over de strijd tussen goed en kwaad. Dat gevoel heb ik nog niet zo bij de Cranbornboeken. We zien het einde van een tijdperk, en een aantal sterke personen of facties die dat machtsvacuüm proberen te vullen. Allen hebben hun duistere kantjes, heel nare duistere kantjes soms, maar ze hebben ook hun drijfveren en hun eigen vorm van een ethiek. Dat geldt voor de Romeins aandoende intrigante Lianne, de angstaanjagende Brogar Larraunt, zelfs voor de mannenverslindende kerkstrijdster Voronastis. Hoe effectief is dat soort psychologische diepgang in een fantasyboek?

Goed en kwaad, zwart en wit, licht en donker. Het zijn de extremen van de menselijke beleving en ergens heel geruststellend. De slechteriken zijn duidelijk slecht, ze schoppen lolcats en moorden zonder blikken of blozen. Daar tegenover staat de nobele ridder op zijn witte paard, prodent smile, de paladijn voor alles wat goed is. Het is zoals het hoort, er is geen verwarring zoals in het dagelijks leven, het is de ultieme vorm van escapisme, een wereld waarin de schijnbare regels van onze maatschappij die ons zijn bijgebracht ook daadwerkelijk worden nageleefd en goed en kwaad perfect herkenbaar zijn. Lekker makkelijk dus.

Ik geloof daar niet in. Het meest duidelijke voorbeeld dat ik daarvoor heb is een van de hoofdpersonen in de boeken, de moordenaar Grijs. Er is een hele goede reden dat die meneer Grijs heet. Niet alleen is het zijn rang, het is ook zijn voorkomen, zijn gedrag, zijn wezen. Hij is niet goed, hij is niet slecht, hij is. Niet wit, niet zwart, maar grijs.

Noem het psychologische diepgang als je wil. Ik vind het niet meer dan normaal dat mensen verschillende kanten hebben en verschillende motieven om dingen te doen die we van een ‘goed’ of ‘slecht’ mens niet meteen verwachten. Ik geef toe, dat maakt het voor sommige mensen minder ‘Fantasy’ dan andere boeken, maar ik vertel op de achterkant van het boek en in de introteksten toch echt dat het dark fantasy is en dat moet je maar net leuk vinden.

En toch, en toch, en toch, zit er wel iets in van die strijd tussen goed en kwaad. Maar dan op een heel hoog, bijna esoterisch niveau, waarbij de vraag wie nu eigenlijk goed is en wie kwaad, niet heel eenvoudig beantwoord kan worden.

Wat schrijf je liever, intrige of veldslag? En: wat schrijf je beter?

Intrige vind ik leuker, veldslag schrijf ik beter en sneller. Ik denk dat het te maken heeft met de hoeveelheid achterbaks denkwerk die ik voor intrige moet verrichten terwijl een veldslag een relatief eenvoudige ‘wij tegen zij’ situatie beschrijft.

Het taalgebruik van de Cranbornboeken is veel directer dan de bloemrijke taal die veel van je collega-schrijvers hanteren. Het geeft de boeken heel veel impact, en het maakt ze ook erg toegankelijk. Hoe zie je dat zelf? Heb je je schrijversstem aangepast voor deze fantasycyclus?

Ik hanteer verschillende stijlen voor verschillende verhalen en boeken. Voor Cranborn hanteer ik inderdaad een directe stijl. Die keus is niet zozeer ingegeven door de wens een bepaalde stijl te hanteren, maar meer door de wens mijn eigen werk te kunnen lezen in de stijl die ik in Fantasy het meest waardeer. Jazeker, ik lees soms nog eens een stukje in mijn eigen boeken en elke keer moet ik uitkijken dat ik niet ineens weer drie hoofdstukken verder ben.

Een van mijn grootste voorbeelden hierin is de dark fantasy schrijver Glen Cook (The Black Company, The Dread Empire) die ik telkens opnieuw kan lezen. Daarnaast ben ik een verhalenverteller, geen stilist. Ik probeer dus zoveel mogelijk verhaal te vertellen in een compacte vorm en deze schrijfstijl leent zich daar perfect voor, zoals enkele recensenten ook al opmerkten. Daarnaast lenen de gebeurtenissen die ik beschrijf zich niet zo voor bloemrijk taalgebruik en past dat niet bij de mensen over wie ik schrijf.

Ik gaf het al aan, verschillende stijlen voor verschillende verhalen en boeken. Cranborn heeft een bepaalde thematiek en setting waarbij een specifieke schrijversstem past, dus die hanteer ik dan ook. Voor andere settings en thema’s kan ik weer een hele andere stem opzetten, die veel beter past bij wat nodig is om een maximale impact uit een verhaal of boek te halen.